
Jezelf zijn
Zo luidt de titel van het recentelijk verschenen boek (april 2014) van professor Dolf van den Berg. Weliswaar is dit boek geschreven voor en over het onderwijs maar de lessen die eruit te trekken zijn, zijn m.i. niet alleen voorbehouden voor het onderwijs.
Van den Berg stelt dat mensen beschikken over weinig autonomie. Een belangrijke constatering omdat de huidige trend juist zelfsturing van medewerkers vereist. In veel branches komt de klant (opnieuw?) centraal te staan en krijgen medewerkers de verantwoordelijkheid om zelfstandig beslissingen te nemen. Maar wie geen autonomie ervaart, kan hieraan niet voldoen. Autonomie is een belangrijke voorwaarde tot interactie. Mensen die niet autonoom zijn, zoeken de ander veel minder op. Ze trekken zich terug in hun eigen werkzaamheden. Ogenschijnlijk lijken zij autonoom te zijn, maar het is een autonomie die gericht is op het zelf. Van den Berg spreekt in dit verband van ‘monologische autonomie’. We moeten echter op weg naar een ‘dialogische autonomie’: een professionalisering van het zelf waarbij we de ander nodig hebben.
De mens kent drie basisbehoeften volgens de auteurs Deci en Ryan, te weten: 1. autonomie; 2. competentie en 3. verbondenheid. Van den Berg merkt op dat autonomie en persoonlijke vrijheid nooit vanzelfsprekend zijn geweest in de menselijke geschiedenis. In het huidig neo-liberalisme is er sprake van het maximaliseren van de winst en een ‘survival of the fittest’. Juist in deze ver doorgeschoten vorm van rationalisering en individualisering is weinig autonomie te bekennen. Fraai vind ik de zinsnede: “Een absoluut weten vernietigt de dialoog, die zo broodnodig is voor de ontwikkeling”. Een zin met een duidelijke boodschap: wanneer alle plannen zo rationeel dichtgetimmerd worden, zal er geen sprake zijn van ontwikkeling. Er zal vrije ruimte moeten zijn waarin mensen hun verantwoordelijkheid kunnen nemen. Maar wanneer die ruimte volledig wordt ingenomen door bovenstroomse planningen en opgelegde taken zal er eerder sprake zijn van ongewilde afhankelijkheid, machteloosheid en hulpeloosheid. De angst om jezelf te ontwikkelen (door Schein aangeduid als ‘leerangst’) ligt dan op de loer en is het de ‘monologische autonomie’ die organisaties ten deel valt. De bovenstroom gaat over ratio maar ook over ‘ hebben’ en materie. De onderstroom kenmerkt zich vooral door emotie en ‘zijn’. Autonomie, zo legt Van den Berg uit, is een ‘zijnskwaliteit’. We kunnen daarom niet sturen op autonomie. Dat doet me denken aan de jaren 90 toen het begrip ‘empowerment’ werd ingevoerd. Het werd van boven opgelegd om op managementlagen te besparen. Dat werkte toen al niet en zal ook nu niet werken. Maar maakbaarheid blijft een grote valkuil voor bestuurders en management.
Autonomie is dus een zijnskwaliteit die laat zich niet plannen. Om hun medewerkers te begeleiden naar een dialogische autonomie doen leidinggevenden er goed aan om vanuit vertrouwen te werken. Vertrouwen geven ziet Van den Berg als een vierde basisbehoefte en als aanvulling op de (zelfbeschikkings)theorie van Deci en Ryan. Scheppen van vertrouwen is daarmee een belangrijke interventie om tot autonomie te komen. Daarmee is direct aangegeven wat de rol van de leidinggevenden is: een klimaat scheppen waarin vertrouwen heerst, waarin medewerkers elkaar durven op te zoeken en zichzelf mogen zijn.