Misstanden bij de VU

Wanneer medewerkers en of een OR naar de rechtbank stappen om het ingezette beleid van de top een halt toe te roepen dan weet je dat de arbeidsverhoudingen flink verstoord zijn. Dit is de momentane situatie aan de Vrije Universiteit (VU) te Amsterdam. De imagoschade zal ongetwijfeld enorm zijn. Hoe heeft het zover kunnen komen? En wat kunnen andere organisaties hiervan leren?
 

Het startpunt van falen lijkt me te liggen in de keuze van het College van Bestuur om marktwerking en schaalvoordelen na te streven. Daarnaast zijn de salarissen verhoogd van de bestuursleden. Onbegrijpelijk in deze huidige tijdsgeest met begrippen als ‘Balkenende norm’ en ‘exhibitionistische zelfverrijking’. Minstens zo onbegrijpelijk is het feit dat deze bestuursleden meenden dat zij het best hun werkzaamheden in een ander pand konden verrichten. Op deze manier zouden ze geen docenten en studenten meer tegen het lijf lopen. Ik zal deze casus langs drie perspectieven bekijken: de geplande werkelijkheid, de feitelijke werkelijkheid en de beleving.  

 De voornemens van het bestuur over marktwerking en schaalvergroting  duid ik aan als ‘de geplande werkelijkheid’. Dat is niet de werkelijkheid, het is een ideale werkelijkheid van het bestuur. Een werkelijkheid die door marktwerking veel studenten zou moeten opleveren en waarbij een lage kostenstrategie veel zou opleveren. Van deze geplande werkelijkheden van dergelijke bestuursleden komt meestal niets terecht. Niet onlogisch omdat ze niets van doen hebben met het verbeteren van het primair proces, in dit geval van de kwaliteit van het onderwijs.  

 Na verloop van tijd komt de koude douche en komt de confrontatie met ‘de feitelijke werkelijkheid’. De feiten logen er niet om: de studentenaantallen waren inderdaad enorm toegenomen maar de kwaliteit van onderwijs –zo bleek uit de studente enquêtes- waren fors aan het teruglopen. Een derde punt bleek het negatieve financiële resultaat te zijn van ruim 11 miljoen euro, mede veroorzaakt door de inhuur van externe krachten.

Over wie het niet of nauwelijks hebben gehad zijn de mensen die het onderwijs verzorgen en ontvangen: decanen, docenten en studenten. Met name de beleving van de decanen was verontrustend. Zo kunnen we lezen dat een groep medewerkers die zich “De verontruste VU-ers” noemde, het manifest: “Dekolonisatie van de VU-De koekjesfabriek voorbij” opstelde. Hun stelling daarin was dat de universiteit  geen koekjesfabriek is. Het opschroeven van de snelheid heeft volgens hen dan ook geen zin. Daar lijkt weinig tegen in te brengen.

Van de Raad van Toezicht (RvT) zou je dan enig reflectievermogen mogen verwachten over de gehele gang van zaken. Maar nee hoor.  “Als het personeel met spandoeken voor onze deur komt demonstreren, zeg ik dat ze aan het verkeerde adres zijn”, zegt voorzitter Cees Veerman in juni tegen het Universiteitsblad Ad Valvas. Over zo’n uitspraak kan ik me zeer bezorgd maken. Wat is dan de toegevoegde waarde van de RvT? In de NRC van 2/3 april blijkt dat die leden elkaar niet zo vaak zien, het eigenlijk veel te druk hebben en veel te volle agenda’s hebben. Een van de toenmalige tien leden van de RvT, Hans Berg, ziet de werkwijze van de raad met verbazing aan, Berg beklaagt zich erover dat de toezichthouders volledig afhankelijk zijn van de mensen die ze moeten controleren: de bestuurders. Een volkomen onwenselijke situatie natuurlijk. Niet voor de bestuurders en toezichthouders echter want die herkennen zich niet in de kritiek die Berg uit.
Van enige vorm van zelfreflectie is dan ook geen enkele sprake bij dit dure uurloon. En dat is zelfs meer dan verontrustend. De NRC vroeg Veerman om een reactie naar zijn verantwoordelijkheden in deze crisis. Zijn opmerking was dat hij nog maar een jaar voorzitter is. Wat een weinig professionele reactie in dit al droevige vertoon.  The lessons learned niet alleen voor de VU maar ook voor andere bedrijven: de beleving van de werkvloer mag niet te lang negatief zijn over zowel de geplande als de feitelijke werkelijkheid. Er zal een verbinding moeten plaatsvinden tussen hoofd en hart.

Peter de Roode